Beleggen in obligaties

Bedrijven en overheden geven obligaties uit om daarmee geld op te halen voor activiteiten en investeringen. Met een obligatie - ‘bond’ in het Engels - leen je geld uit aan een bedrijf (bedrijfsobligaties) of een overheid (staatsobligaties). Een obligatie is dus eigenlijk een soort schuldbewijs.
Kenmerken van een obligatie
- Geldt meestal voor een vooraf bepaalde periode: de looptijd
- Is verhandelbaar en heeft een beurskoers
- Je ontvangt periodiek een rente: de coupon. Dit is meestal een vaste rente, maar er zijn ook obligaties met een variabele rente
- Je wordt geen mede-eigenaar en krijgt geen stemrecht. Dat is een belangrijk verschil met aandelen
- De uitgevende instelling betaalt het totale bedrag van de obligatie aan alle beleggers terug op de einddatum (aflossingsdatum)
Nominale waarde en coupures
De nominale waarde van een obligatie is het totaalbedrag dat de uitgevende instelling wil ophalen. Dit bedrag wordt verdeeld in gelijke delen, coupures genoemd. Deze coupures kun je kopen op de beurs, vaak in eenheden van 1.000 euro.
Een voorbeeld: bij een totaal gewenst leenbedrag van 500 miljoen euro geeft de uitgevende instelling de obligatie uit in 500.000 coupures van elk 1.000 euro. Dit maakt de obligatie makkelijk te verhandelen op de beurs.
Soorten obligaties
Staatsobligaties
Een staatsobligatie wordt uitgegeven door een overheid, meestal om een tekort op de begroting te dichten. In Nederland is het Ministerie van Financiën hiervoor verantwoordelijk. Nederlandse staatsobligaties worden uitgegeven in euro’s. Er zijn ook bijvoorbeeld Amerikaanse staatsobligaties (in dollars), Duitse staatsobligaties (in euro’s), maar ook obligaties van minder stabiele landen in de eigen valuta. Ook de Europese Centrale Bank geeft obligaties uit, die de naam eurobonds hebben gekregen.
Bedrijfsobligaties
Een bedrijfsobligatie werkt over het algemeen hetzelfde als een staatsobligatie. Het risico dat het bedrijf de lening niet kan terugbetalen, is vaak groter dan bij een overheid. Dat hangt af van de kredietwaardigheid. Dit risico zie je terug in een hogere (coupon)rente.
Speciale obligaties
Speciale of complexe obligaties hebben bijzondere kenmerken en voorwaarden. Deze obligaties brengen extra risico met zich mee. Voorbeelden zijn achtergestelde en perpetuele obligaties. Speciale obligaties zijn complexe beleggingsproducten en je moet hiervoor eerst een kennisexamen halen.
Obligatiefondsen en ETF's
Je kunt er ook voor kiezen om niet in individuele staatsobligaties of bedrijfsobligaties te beleggen. Beleggingsfondsen en ETF’s beleggen in meerdere obligaties tegelijk. Hierdoor is je belegging meer gespreid.
Hoe kredietwaardig is de uitgevende partij?
Aan het eind van de looptijd moet de uitgevende instelling het totaalbedrag van de obligatie aflossen. In een normale situatie krijg je dan dus je geld terug. Maar wat is een normale situatie en wat niet? Dat heeft alles te maken met de financiële gezondheid (de kredietwaardigheid) van de uitgevende instelling. Is de uitgevende instelling financieel gezond, dan zal deze netjes elk jaar de rente betalen en de hoofdsom op de aflossingsdatum terugbetalen.
Maar als het slecht gaat met de uitgevende instelling, is er een kans dat deze de rente niet elk jaar kan betalen. En dat de instelling de hoofdsom op de aflossingsdatum niet kan terugbetalen.
Kredietbeoordelaars
Om te bepalen of een uitgevende instelling financieel gezond is, zijn er speciale kredietbeoordelaars (rating agencies) die obligaties een beoordeling geven. Bekende kredietbeoordelaars zijn Standard & Poor’s, Moody’s Investors Services, en Fitch Ratings. Zij gebruiken letters en cijfers om de kredietwaardigheid van de uitgevende instelling aan te geven. Hierbij is AAA de hoogste kredietwaardigheid en C de laagste. Bij een D-rating is de instelling failliet.
Dit vertellen de ratings je:
- Hoe hoger de kredietwaardigheid, hoe meer zekerheid je hebt dat je jouw geld terugkrijgt.
- Hoe lager de kredietwaardigheid, hoe meer risico je loopt dat je jouw geld niet terugkrijgt. Tegenover dit hogere risico staat daarom een hogere coupon. Want je wilt natuurlijk alleen een hoger risico lopen als je verwacht dat je daarvoor beloond wordt met een hogere rente.
In onderstaand schema zie je welke codes de rating agencies gebruiken voor kredietwaardige (investment grade) uitgevers en voor niet-kredietwaardige (non-investment grade obligaties of high yield of junk bonds) uitgevers.
Voldoende kwaliteit om in te beleggen | |
---|---|
Uitstekende kredietkwaliteit | Moody’s: Aaa Fitch: AAA Standard & Poor’s: AAA |
Zeer hoge kredietkwaliteit | Moody’s: Aa Fitch: AA Standard & Poor’s: AA |
Goede kredietkwaliteit. Kan minder worden in slechte economische situaties. | Moody’s: A Fitch: A Standard & Poor’s: A |
Voldoende kredietkwaliteit. De kwaliteit zal op de lange termijn minder worden in slechte economische situaties. | Moody’s: Baa Fitch: BBB Standard & Poor’s: BBB |
Onvoldoende kwaliteit om in te beleggen | |
---|---|
In het beste geval (Ba/BB) heeft deze uitgever meevallende economische situaties nodig om op lange termijn te kunnen betalen. In het slechtste geval (D) is deze uitgever failliet. | Moody’s: Ba, B, Caa, Ca, C Fitch: BB, B, CCC, CC, C, D Standard & Poor’s: BB, B, CCC, CC, C, D |
Bail-in risico
Bij obligaties en gestructureerde producten kan een 'bail-in' plaatsvinden als gevolg van Europese regels. De overheid kan een bail-in uitvoeren als zij een bank wil redden die failliet dreigt te gaan. Dit betekent dat die bank de betaling van rente en aflossing op door haar uitgegeven obligaties helemaal of voor een deel moet uitstellen. Of zelfs moet schrappen. Ook als die bank niet failliet gaat, kun je als belegger daardoor een deel van je rechten op terugbetaling kwijtraken. Door een bail-in is geen of minder overheidsgeld nodig om te voorkomen dat een bank failliet gaat. Voor de Europese landen zijn het meestal de centrale banken die voor de uitvoering van een bail-in zorgen, zoals voor Nederland De Nederlandsche Bank. Veel landen buiten Europa hebben een vergelijkbare regeling.
Het rendement van obligaties wordt bepaald door:
De couponrente
De term coupon stamt nog uit de tijd dat obligaties op papier werden gedrukt. De coupon geeft de rente aan, die dan ook wel couponrente wordt genoemd. De couponrente ontvang je periodiek (meestal jaarlijks) op een vaste datum, de coupondatum.
De koers
De koers geeft het verschil aan tussen de actuele waarde van de obligatie en de nominale waarde. Dit is een percentage. Er kan een verschil zijn met het bedrag dat je voor de obligatie hebt betaald (je inleg). Voorbeeld: een obligatie met een hoofdsom van € 1.000 en een koers van 98%, is op dat moment dus € 980 waard.
De aflossing op de einddatum gebeurt bij de meeste obligaties tegen 100%. Het procentteken wordt vaak weggelaten bij de weergave van de koers.
De koersen van obligaties veranderen steeds. Dit komt onder andere door de verandering van de rente op de kapitaalmarkt (de marktrente). Over het algemeen zien we het volgende:
- Stijgt de marktrente, dan daalt de koers van de obligatie.
- Daalt de marktrente, dan stijgt de koers van de obligatie.
Hoe sterk deze koersbeweging is, hangt af van hoelang de obligatie nog loopt:
- Hoe langer het duurt tot de obligatie afloopt, hoe meer de koers verandert bij renteveranderingen.
- Hoe meer de obligatie de aflossingsdatum nadert, hoe meer de koers rond de 100% zal liggen. In die laatste fase zal de renteontwikkeling nog maar weinig invloed op de koers hebben.
Ook de kredietwaardigheid van de uitgevende instelling speelt een grote rol. Vooral als de kredietwaardigheid verslechtert. Dit kan leiden tot een grote koersdaling, doordat het onzekerder wordt of de uitgever de hoofdsom nog wel kan terugbetalen.
De looptijd
De tijd tot aan de terugbetaling (aflossing) is de looptijd. De datum waarop de aflossing plaatsvindt, heet de vervaldag. Een langere looptijd van een lening heeft een hoger risico dan een korte looptijd. Dat zie je terug in een hogere coupon (rente).
De ontwikkeling van het rendement
De koersen van obligaties veranderen steeds. Dit komt onder andere door de verandering van de rente op de kapitaalmarkt of kortweg de marktrente. Over het algemeen zien we het volgende:
- Stijgt de marktrente, dan daalt de koers van de obligatie.
- Daalt de marktrente, dan stijgt de koers van de obligatie.
Hoe sterk deze koersbeweging is, hangt af van hoelang de obligatie nog loopt:
- Hoe langer het duurt tot de obligatie afloopt, hoe meer de koers verandert bij renteveranderingen.
- Hoe meer de obligatie de aflossingsdatum nadert, hoe meer de koers rond de 100% zal liggen. In die laatste fase zal de renteontwikkeling nog maar weinig invloed op de koers hebben.
Ook de kredietwaardigheid van de uitgevende instelling speelt een grote rol. Vooral als de kredietwaardigheid verslechtert. Dit kan leiden tot een grote koersdaling, doordat het onzekerder wordt of de uitgever de hoofdsom nog wel kan terugbetalen.
Beleggen in obligaties bij ABN AMRO
Om direct te kunnen beleggen in individuele obligaties heb je een beleggingsrekening met de beleggingsvorm Zelf Beleggen Plus nodig. Je kunt indirect in obligaties beleggen via obligatiefondsen en ETF's. Dit is mogelijk met Zelf Beleggen Basis en Zelf Beleggen Plus.
Beleggen kent risico's
Beleggen doe je met geld dat je over hebt, naast je buffer voor onverwachte uitgaven. Beleggen brengt risico’s met zich mee. Je kunt (een deel van) je inleg verliezen. Het is goed om je hiervan bewust te zijn.