Javascript is required

Je pensioen in 2025 en daarna

In de zomer van 2023 werd na een lange discussie de Wet toekomst pensioenen (Wtp) ingevoerd. De overstap naar dit nieuwe pensioenstelsel is een ingewikkeld traject.

Het Nederlandse systeem voor oudedagsvoorzieningen en pensioenen bestaat uit drie onderdelen:

  1. Een basisinkomen vanuit de AOW
  2. Pensioenopbouw via een werkgever
  3. Vrijwillige opbouw van aanvullend pensioen via lijfrente in privé

In dit artikel nemen we je per onderdeel mee in wat er nu of later kan veranderen. Het opgebouwde pensioenvermogen van alle deelnemers in de tweede pijler, zowel werkenden als niet-werkenden en gepensioneerden, zal worden omgezet naar het nieuwe stelsel. Het gaat om enorme bedragen. Alleen al het pensioenvermogen bij alle pensioenfondsen is ongeveer € 1.500 miljard. De meeste pensioenuitvoerders, zoals pensioenfondsen en pensioenverzekeraars, zijn al druk bezig met de voorbereidingen. Veel gebeurt nu nog achter de schermen. Toch is het belangrijk dat zij de deelnemers goed en op tijd informeren. In de Wtp zijn ook aanpassingen opgenomen voor de opbouw via een lijfrente.

AOW (eerste pijler)

De eerste pijler bestaat uit een basisinkomen van de overheid: de AOW. De hoogte hiervan is niet afhankelijk van je inkomen of vermogen. Iedereen die in Nederland woont, bouwt elk jaar een stukje AOW op. Na 50 jaar heb je de volledige AOW opgebouwd. Op dit moment krijg je AOW vanaf je 67e. In 2028 wordt deze leeftijd verhoogd naar 67 jaar en 3 maanden. De hoogte van de bruto maandelijkse AOW, die elk halfjaar wordt aangepast, is nu € 1.067,47 voor gehuwden en samenwonenden en € 1.569,75 voor alleenstaanden.

Pensioen (tweede pijler)

Van ‘vast’ pensioen naar te verwachten pensioen

Veel werknemers bouwen hun pensioen op bij een pensioenfonds. In de meeste gevallen is er sprake van een type regeling (middelloon) waarbij voor pensioendatum de hoogte van het te verwachten pensioen al duidelijk is. Hierbij lijkt er sprake van een ‘vast’ pensioen. Toch is bij dergelijke regelingen geen sprake van garantie. De zekerheid over de hoogte van het pensioen is afhankelijk van de financiële gezondheid van het betreffende pensioenfonds.

Een andere groep werknemers heeft weer een ander type regeling (beschikbare premie). Hierbij is de betaalde premie en op te bouwen vermogen het uitgangspunt (vaak uitgevoerd door verzekeraars). Hier is geen sprake van een ‘vast’ pensioen, maar van een pensioenpot waar elk jaar premie aan wordt toegevoegd.

In het nieuwe stelsel gaat iedereen op basis van deze methodiek pensioenkapitaal opbouwen. Een belangrijk verschil is dat de premies in het nieuwe systeem niet langer leeftijdsafhankelijk zijn, maar juist voor alle leeftijden gelijk (als percentage van het pensioengevend salaris). Het gevolg voor werkenden is dat jongeren meer pensioen kunnen opbouwen dan ouderen. De reden hiervoor is dat de ingelegde premie(s) bij jongeren langer kunnen renderen.

Elke werknemer kan straks jaarlijks zien hoeveel premie is betaald en wat met bepaalde aannames (op basis van verschillende scenario’s) het later te verwachten pensioen zal worden. Gaat het economisch goed dan stijgt het pensioenkapitaal. Echter, zit het economisch tegen, dan kan het kapitaal dalen. Voor de meeste regelingen komt dit risico geheel bij de werknemer te liggen, zelfs wanneer het pensioen al is ingegaan. Wel zullen pensioenfondsen (beperkte) buffers aanleggen om grote schommelingen te voorkomen. In ons artikel De nieuwe pensioenwet is ingevoerd; wat zijn de gevolgen voor de pensioenuitkeringen? leest u meer.

De tijdsplanning naar het nieuwe stelsel

Uiterlijk 1-1-2028 gaan alle pensioenuitvoerders (fondsen en verzekeraars) over naar het nieuwe stelsel. Vanaf die datum moeten alle pensioenregelingen voldoen aan de nieuwe wettelijke regels. Voor pensioenfondsen geldt een deadline waarbij ze uiterlijk op 1-7-2025 een ‘transitieplan’ moeten indienen bij de Nederlandsche Bank. In dit plan moeten zij aangeven hoe ze de overgang naar het nieuwe stelsel gaan vormgeven. Elk pensioenfonds zal voor zichzelf bepalen wanneer en hoe de definitieve omzetting zal plaatsvinden.

Sommige pensioenfondsen hadden de ambitie om al per 1-1-2025 over te gaan naar het nieuwe stelsel. Dit bleek in de meeste gevallen te optimistisch. Uit een enquête van DNB en AFM dit voorjaar bleek dat slechts 4 pensioenfondsen van de ongeveer 175 deze stap zo snel gaan maken. Dit lijkt geen verrassing gezien de complexiteit van overgang naar het nieuwe stelsel. Tot die tijd lopen de huidige regelingen gewoon door.

Invaren

Invaren is het overbrengen van de opgebouwde pensioenkapitalen naar het nieuwe pensioenstelsel. Uitgangspunt is dat het oude pensioen wordt omgezet naar het nieuwe pensioenstelsel, dus dat er wordt ingevaren (dit speelt met name bij pensioenfondsen). Wanneer gaat dit spelen? Vanaf uiterlijk 1-1-2028 moeten alle pensioenregelingen voldoen aan de nieuwe wettelijke regels. In het transitieplan moeten zij aangeven hoe ze de overgang naar het nieuwe stelsel gaan vormgeven. U leest hierover meer in ons artikel Pensioendiscussie laait door invaren weer op.

Afkoop

Gevolgen voor het partnerpensioen

In het huidige stelsel is het partnerpensioen meestal gekoppeld aan het salaris en het aantal jaren dat je werkt (of hebt gewerkt) bij de werkgever. Onder de Wtp verandert het partnerpensioen. De regels zijn dan voor iedereen hetzelfde. Kom je voor de pensioendatum te overlijden? De dekking voor het partnerpensioen is maximaal 50% van het loon. Het maakt voor de hoogte van de uitkeringen niet meer uit hoe lang je al bij de werkgever werkt. De uitkering gaat direct in en loopt door tot het overlijden van de partner. Als voorwaarde geldt dat je op dat moment in dienst bent van de werkgever en deelneemt aan een pensioenregeling.

RVU (Regeling Vervroegd Uittreden)

Ruim 15 jaar geleden werden fiscaal vriendelijke manieren van vroegpensioen afgeschaft. Als een werkgever toch vroegpensioen aanbood, volgde een extra heffing van 52% voor de werkgever over het afgesproken bedrag. Door de verhoging van de AOW-leeftijd is er discussie ontstaan of werknemers met zware beroepen nog wel gezond de AOW-leeftijd kunnen bereiken.

Als tegemoetkoming is per 1 januari 2021 de RVU ontstaan. Dit is een tijdelijke maatregel voor vijf jaar en stopt eind 2025. De hoogte van de RVU-uitkering is gebaseerd op de netto AOW-uitkering van een alleenstaande (omgerekend € 2.182 bruto per maand in 2024) en duurt maximaal drie jaar. De regeling geldt niet alleen voor werknemers met zware beroepen. Werkgevers kunnen met elke werknemer een RVU-regeling afspreken.

Nu de regeling eind 2025 afloopt, is er veel discussie over de voortzetting ervan. Vooral de vakbonden willen de regeling verlengen en verbeteren. Een belangrijk onderdeel van de discussie is wat een zwaar beroep is. Een exacte omschrijving is lastig, maar criteria zoals fysieke belasting, arbeidsomstandigheden en gewerkte jaren kunnen worden bekeken.

Lijfrente (derde pijler)

Naast de AOW en het pensioen van de werkgever kan een werknemer ook kiezen voor een aanvullend pensioen in de vorm van een lijfrente. Wat is een lijfrente? Met een lijfrente kun je werken aan extra inkomen voor later. Wat is de relatie met pensioenopbouw? Bij pensioenopbouw is er altijd een afspraak tussen de werkgever en de werknemer. Het opbouwen via lijfrente staat daar los van en is een privévoorziening. Met de Wtp is de premie voor pensioen en lijfrente in zekere zin gelijkgetrokken. Hierdoor is de aftrekruimte flink verruimd. In ons artikel Wat kunt u met lijfrente doen aan de opbouw van uw pensioen? hebben we de mogelijkheden verder voor je uitgewerkt.

Tags

Kennisartikel
Prinsjesdag

Lees ook