
Ruim 1.500 boeren zijn momenteel flink aan het rekenen en hun belangen aan het afwegen. Zij hebben na vrijwillige inschrijving een voorstel ontvangen van de overheid in het kader van de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv(-plus)).
Boeren dienen binnen enkele maanden na het ontvangen van het voorstel een besluit te nemen of ze daadwerkelijk hun veehouderij beëindigen. Een zwaar besluit waarbij bedrijfseconomische, sociale en emotionele aspecten komen kijken.
Download het complete rapport
Lees alle feiten en ontwikkelingen in het rapport 'Krimp veestapel reikt verder dan het boerenerf'.
Sinds 1 januari 2025 heeft de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) bovendien de afroming van dier- en fosfaatrechten flink verhoogd. Dit heeft als doel om de mestproductieplafonds niet te overschrijden en een generieke korting op dier- en fosfaatrechten te voorkomen. Als gevolg van deze maatregelen zal de veestapel in 2025 en 2026 flink dalen. De overheid richt zich sterk op zorgvuldige uitvoering in combinatie met een daling van stikstofemissies. Tegelijkertijd krabben bedrijven in aanverwante industrieën zich achter de oren: hoe gaan zij om met krimp van de Nederlandse veehouderij? Kan overcapaciteit in de zuivelfabriek of slachterij worden voorkomen? ABN AMRO onderzoekt de doorwerking van de daling in de veestapel naar andere sectoren in twee analyses.
Maatregelen van de overheid
Om de impact van een kleinere veestapel op andere economische sectoren in beeld te brengen, is het van belang te weten hoe sterk de veestapel daalt. In deze analyse richten wij ons op de vier grote dierlijk sectoren: melkvee-, kalver- en varkenshouderij en pluimvee. We bekijken de impact van drie overheidsmaatregelen die op deze sectoren zijn gericht:
- De Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv);
- De Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties ‘plus’ (Lbv-plus), een variant voor piekbelasters;
- Afroming van fosfaat- en dierrechten zoals opgenomen in de Meststoffenwet.
De Lbv en de Lbv-plus bieden boeren die vrijwillig willen stoppen een vergoeding voor productierechten en het waardeverlies van productiecapaciteit. Uitvoering van de maatregel vindt plaats in 2025 met uitloop naar 2026.
Uit de meest recente informatie blijkt dat 1.578 bedrijven zich hebben aangemeld. Het is nog maar de vraag hoeveel boeren daadwerkelijk ingaan op de “woest aantrekkelijke regeling”. Uit de evaluatie van een vergelijkbare regelingen blijkt dat in het verleden slechts 55 procent van de bedrijven dat zich aanmeldde ook daadwerkelijk deelnam. Onduidelijkheid over toekomstig overheidsbeleid en het ontbreken van een opvolger kunnen prikkels zijn om deel te nemen, al spelen hoogte van het compensatiebedrag en marktomstandigheden de grootste rol. Bij goede afzetprijzen neemt de bereidheid van een boer om deel te nemen af. In de Memorie van Toelichting op de Meststoffenwet (2024) gaat het ministerie van LVVN uit van een verwachte deelname van 65 procent.
In aanvulling op de beëindigingsregeling worden per 1 januari 2025 dier- en fosfaatrechten bij handel afgeroomd. Handel als gevolg van erfopvolging, binnen familie of bedrijfsfusies zijn uitgezonderd van afroming. De maatregel beperkt zich tot melkvee (30 procent afroming bij fosfaatrechten), varkenshouderij (22 procent afroming van dierrechten) en pluimvee (kippen & kalkoenen; 13 procent afroming van dierrechten). Voor andere diersoorten – zoals kalveren, eenden en geiten – bestaat geen systeem van fosfaat- of dierrechten waardoor afroming hier niet mogelijk is. Wederom gaan we uit van schattingen zoals opgenomen in de Memorie van Toelichting op de Meststoffenwet.
Het afromen van dier- en fosfaatrechten is een tijdelijke maatregel die van kracht is om het maximale mestproductieplafond niet te overschrijden. Zodra de mestproductie onder de normen komt, is de overheid voornemens de afroming weer af te schalen. Doordat het effect van de LBV(-plus) gelijktijdig in werking treedt, is onze aanname dat afroming vanaf jaar 2028 afgebouwd zal worden. Voor fosfaatrechten (melkkoeien) geldt een minimumafroming van 10 procent, voor kippen en varkens bestaat geen minimumafroming.
Veestapel daalt naar verwachting tussen de 15 en 18 procent richting 2030
ABN AMRO verwacht een daling van de veestapel tussen de 15 en 18 procent tot 2030. Bezien vanaf de start van stikstofcrisis in 2019 gaat het zelfs om een reductie van 26 procent. Figuur 1 geeft de raming weer van de relatieve ontwikkeling van de veestapel per diersoort over tijd. De sterkste daling verwachten we bij de varkenshouderij (16 procent) en pluimvee (13 procent). Voor de melkveehouderij en de kalverhouderij gaan we uit van een krimp van respectievelijk 8 procent en 11 procent. In bijlage 1 gaan we dieper in op de toegepaste methodiek en aannames.
De krimp van de veestapel is het sterkst in het jaar 2025 en 2026. In de jaren 2027 en 2028 verwachten we nog een lichte daling in verband met verhoogde afroming van dier- en fosfaatrechten. Voor de jaren erna gaan we uit van een stabiel aantal varkens en kippen. Het aantal melkkoeien blijft licht blijven dalen doordat 10 procent afroming bij handel in fosfaatrechten van toepassing blijft. Nieuw beleid kan echter een verdere daling in de veestapel veroorzaken.
Mengvoer-, voedingsmiddelenindustrie en dierenartsen geraakt door daling veestapel
Niet alleen boeren worden geraakt door de beëindigings- en afromingsregeling. Toeleveranciers van veehouderijen – zoals loonwerkers, dierenartsen, mengvoerbedrijven, bedrijfsadviseurs, machine- en stallenbouwers – krijgen te maken met een lagere vraag. De voedingsmiddelenindustrie krijgt juist te kampen met een lagere toelevering van zuivel, vlees en eieren. Om deze afhankelijkheden in beeld te brengen maken economen gebruik van zogenoemde Input/Output-analyse, zie bijlage 1.
Deze kwantitatieve analyse biedt inzicht in hoe de output van één sector als input dient voor de veeteelt, en hoe veranderingen in de vraag of aanbod in de veeteelt doorwerkt naar andere sectoren verderop in de keten. ABN AMRO raamt op basis daarvan dat de structurele daling van het bruto binnenlands product (bbp) kan oplopen tot 1,5 miljard euro per jaar waarbij 13.300 arbeidsplaatsen op de tocht staan. Als we dit in perspectief plaatsen lijkt de impact beperkt: dit is gelijk aan 8 procent van de landbouwsector en slechts 0,15 procent van de gehele Nederlandse economie. Voor individuele bedrijven en werknemers kan de schade echter groot zijn. Zeker in gebieden waar er relatief veel stoppers zijn gevestigd.
Om te weten welke sectoren geraakt worden door de daling in de veehouderij is het van belang te weten welke sectoren inputs leveren voor de veeteelt. Figuur 2 geeft deze relatieve verhouding weer. Met name bedrijven in de landbouw (-275 miljoen euro) en mengvoersector (- 200 miljoen euro) zullen te maken krijgen met vraaguitval. Maar ook de energiesector, machinebouwers en dierenartsen krijgen te maken met gederfde inkomsten die kunnen oplopen tot respectievelijk 60, 20 en 15 miljoen euro.
Verderop in de keten krijgt de voedingsmiddelenindustrie te maken met een daling in de toelevering van zuivel, vlees en eieren. Bedrijven kunnen inspelen op de veranderingen in de Nederlandse veehouderijsector en daarmee economische schade beperken. Denk bijvoorbeeld door bij leveranciers over de grens te kopen of zich te specialiseren op premium producten. Echter, de sterke daling komt vrij abrupt waardoor aanpassingsmogelijkheden beperkt zijn. In de zomer van 2025 volgt een verdiepende analyse over doorwerking naar de voedingsmiddelenindustrie – zoals het ontstaan van overcapaciteit – en mogelijkheden die bedrijven hebben om daarop te anticiperen.
Herverdeling gaat gepaard met winnaars en verliezers
Tegelijkertijd levert een kleinere veestapel ook kansen voor de economie. Doordat er te veel variabelen zijn hebben we de positieve effecten niet berekent maar lichten we dit kwalitatief toe. Allereest; het vastgelopen vergunningverleningsproces kan mogelijk vlot worden getrokken, mits de natuur voldoende ruimte krijgt om te herstellen en de stikstof uitstoot daalt onder de gestelde normen. In dit geval ontstaat er ruimte voor nieuwe economische activiteiten elders in de economie. Het kan echter nog enkele jaren duren voordat we dit punt hebben bereikt.
Ook de vrijgekomen ruimte op het energienet en aanbod van arbeid kan elders in de economie worden ingezet waardoor schade kan worden beperkt. Tot slot komt er landbouwgrond – hoofdzakelijk grasland – vrij voor extensivering van resterende veeteeltbedrijven of voor akkerbouw. Stel dat de helft van de vrijgekomen landbouwgronden wordt omgezet naar akkerbouw, dan betreft dat grofweg 10.000 hectare. Dit staat gelijk aan een stijging van 1,7 procent van het huidige akkerbouw-areaal in Nederland.
De becijferde negatieve effecten op onze welvaart kunnen door de nieuwe economische activiteiten grotendeels gecompenseerd worden. Dit betekent echter niet dat in de veehouderij verwante sectoren geen economische schade wordt geleden; het verbouwen van de economie levert immers altijd zowel winnaars als verliezers op.
Meer informatie
Lees alle feiten en ontwikkelingen in het rapport 'Krimp veestapel reikt verder dan het boerenerf'.
Lees verder in de agrarische sector
De agrarische sector in Nederland kenmerkt zich door hoge productiviteit en kwaliteit. Veel landen en organisaties zien Nederland daarom als agrarisch gidsland. Met een export van ruim EUR 100 miljard draagt de Nederlandse land- en tuinbouw sterk bij aan onze economie.